Examens: een juridisch kader
Medio augustus 2023 speelde bij de rechtbank Den Haag een kort geding waarin ouders van een eindexamenkandidaat herbeoordeling van een examenwerk (Centraal Examen) door een onafhankelijke derde corrector eisten. Omdat de uiteindelijke score van het examenwerk lager was uitgevallen dan de score die de eerste corrector aanvankelijk had gegeven, meenden de ouders dat de tweede corrector (de gecommitteerde) de eerste corrector mogelijk onder druk zou hebben gezet. Met de lagere score kwam de examenkandidaat voor dat examen net één punt te kort om voor haar eindexamen te slagen.
De school wilde van een dergelijke externe herbeoordeling niet weten. De lagere score was de uitkomst van het wettelijk voorgeschreven overleg tussen de eerste corrector en de gecommitteerde; omdat beiden het eens waren over de score was er geen ruimte voor herbeoordeling door een derde corrector. Wel was de school bereid om -in lijn met de handreiking van de Inspectie- de eerste corrector en de gecommitteerde op basis van de gemotiveerde kritiek op de score nogmaals gezamenlijk naar de score te laten kijken. De kortgedingrechter steunde die insteek, en na enige pressie stemden de ouders met dat voorstel in. In de media is ook aandacht besteed aan deze zaak. Uitkomst van het hernieuwd overleg tussen de beide correctoren was overigens dat de score ongewijzigd bleef staan.
Naar aanleiding van bovenstaande zaak zetten wij de (beroeps)mogelijkheden voor examenkandidaten - en daarmee de verantwoordelijkheden en beleidsruimte voor scholen - op een rij. Daarbij moet een onderscheid worden gemaakt naar aard van de beslissing en de fase van het eindexamen (schoolexamen of centraal examen), en in een aantal situaties ook naar de grondslag van de school (openbaar dan wel bijzonder onderwijs).
Verhindering
Het kan voorkomen dat een examenkandidaat verhinderd is om aan een examen in een vak deel te nemen. Betreft dat een onderdeel van de schoolexamens, dan kan het schoolbestuur bepalen dat de kandidaat de gelegenheid krijgt om alsnog het schoolexamen in het bewuste vak later in te halen. Men spreekt dan niet van herkansing, maar van het alsnog afsluiten of voltooien van het examen. De verhindering moet dan wel het gevolg zijn van ziekte of een andere ‘van zijn wil onafhankelijke omstandigheid’.
Geldt de verhindering deelname aan een onderdeel van het centraal examen, dan krijgt de kandidaat gelegenheid dat examen alsnog in het volgende (tweede of derde) tijdvak te doen (artikel 3.29 Uitvoeringsbesluit WVO 2020). Er moet dan wel sprake zijn van een ‘geldige reden’ voor verhindering, dit ter beoordeling van de rector.
Een verhindering kan overigens ook nog op een ander niveau liggen: zo zou een examen door onvoorziene omstandigheden geen doorgang kunnen vinden of niet op de voorgeschreven wijze kunnen worden afgenomen. Betreft dat het centraal examen, dan is het aan de minister om te bepalen hoe dan te handelen (artikel 2.61 lid 4 WVO 2020).
Herkansing
Van herkansing is sprake als de examenkandidaat het bewuste examen wel heeft gemaakt, maar dat examen opnieuw wil doen. Of en hoeveel herkansingen en kandidaat heeft ten aanzien van de schoolexamens, is aan het schoolbestuur. Deze moet dat vastleggen in het examenreglement van de school (artikelen 2.56 en 2.60 WVO 2020). Ten aanzien van onderdelen van het centraal examen bepaalt de wet dat een kandidaat één mogelijkheid tot herkansing heeft (artikel 3.38 Uitvoeringsbesluit WVO 2020).
Inzage
De WVO 2020 geeft kandidaten niet expliciet recht op inzage in gemaakte examens. Dat recht volgt wel impliciet uit het Uitvoeringsbesluit WVO 2020, dat bepaalt dat het gemaakte werk van het centraal examen minstens zes maanden na vaststelling van de uitslag bewaard moet blijven om voor belanghebbenden inzage mogelijk te maken (artikel 3.31 Uitvoeringsbesluit). Examenwerken kunnen - met enige goede wil - worden aangemerkt als persoonsgegevens in de zin van de Algemene verordening persoonsgegevens (AVG), wat meebrengt dat examenkandidaten een wettelijk inzagerecht hebben. Strikt genomen beperkt dat recht zich dan tot de gegeven antwoorden, niet tot de examenopdrachten. Het is van belang om het inzagerecht in of bij het examenreglement te regelen: inzagetermijnen, wijze van inzage, het toezicht daarop. Het spreekt dat het correctierecht van de AVG een kandidaten niet het recht geeft zijn antwoorden te corrigeren.
Onregelmatigheden
Het kan voorkomen dat het examen niet op regelmatige wijze plaats vindt. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn als blijkt dat de examenopgaven vooraf bij leerlingen bekend waren, of als er tijdens een examen sprake was van extreme geluidshinder van buiten. Bij de schoolexamens zal het examenreglement in dergelijke situaties moeten voorzien. Betreft het het centraal examen, dan kan de Inspectie besluiten dat het voor één of meerdere kandidaten geheel of gedeeltelijk 2 opnieuw moet worden afgenomen (artikel 2.61 lid 2 WVO 2020).
Het kan ook zijn dat een kandidaat zich (bij het schoolexamen of het centraal examen) schuldig heeft gemaakt aan een onregelmatigheid. Daarbij moet worden gedacht aan fraude, plagiaat of ordeverstoringen. In het Examenreglement kan worden opgenomen wat onder onregelmatigheden wordt verstaan. Scholen doen er goed aan om nadrukkelijk te vermelden dat die opsomming niet limitatief is. In beide fasen van het examen is in die situaties de rector bevoegd maatregelen te nemen (artikel 2.61 lid 1 WVO 2020). In het Uitvoeringsbesluit is vastgelegd welke maatregelen kunnen worden genomen, waarbij ook een combinatie van maatregelen mogelijk is (artikel 3.58 Uitvoeringsbesluit): het cijfer 1 kan worden toegekend, de kandidaat kan worden uitgesloten van (verdere) deelname, reeds gemaakt werk kan ongeldig worden verklaard of een hernieuwd examen kan worden opgelegd. De rector dient ook de Inspectie te informeren over opgelegde maatregelen.
Tegen het besluit van de rector staat beroep open op de commissie van beroep voor de examens van de school. In het openbaar onderwijs geldt die beroepsprocedure als administratief beroep in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 3.59 Uitvoeringsbesluit). Tegen het besluit van de commissie staat beroep open staat bij de bestuursrechter. In het bijzonder onderwijs zal de examenkandidaat na de procedure bij de commissie naar de burgerlijke rechter moeten. Commissies en rechters zullen vooral beoordelen of voldoende vast staat dat er inderdaad sprake is van een onregelmatigheid, of procedureel correct is gehandeld door de rector en of de opgelegde maatregel proportioneel is ten opzichte van de ernst van de onregelmatigheid. De strengere evenredigheidstoets die in het bestuursrecht ingang heeft gevonden zal zeker ook door gaan werken in civielrechtelijke procedures.
Cijfers en beoordelingen
Uiteindelijk gaat het bij examens om de beoordeling of de examenkandidaat beschikt over de verlangde kennis en vaardigheden. Leraren moeten bij uitstek in staat worden geacht daarover een deskundig oordeel te geven. Uitdrukkelijk bepaalt de wet dat de leraar een zelfstandige verantwoordelijkheid heeft voor het beoordelen van de onderwijsprestaties van leerlingen (artikel 7.8 lid 2 WVO 2020). De Algemene wet bestuursrecht sluit de mogelijkheid van beroep tegen beoordelingen van ‘kennen en kunnen’ uit (artikel 8:4 lid 3 onderdeel b Awb). Leerlingen van openbare scholen zullen dus -net als die van bijzondere scholen- naar de burgerlijke rechter moeten als zij het niet eens zijn met het toegekende cijfer of oordeel. Wel staat het scholen vrij om in hun examenreglement op te nemen dat beroep bij de commissie van beroep voor de examens ook open staat tegen beoordelingen van examens.
De burgerlijke rechter toetst de vakinhoudelijke beslissing - juist vanwege die professionele autonomie van de leraar - uiterst terughoudend. Alleen als de beslissing evident onjuist is of op een evident onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, zal een beslissing onrechtmatig kunnen worden geacht. Gaat het om het centraal examen, dan zal de rechter vanzelfsprekend nagaan of de beslissing in lijn is met de modelantwoorden en de daaraan verbonden puntenwaardering.
Voor de beoordeling van het centraal examen geeft de wet gedetailleerde voorschriften (artikel 3.21 en volgende Uitvoeringsbesluit), zoals hierboven beschreven. De score wordt dus vastgesteld door de examinator en de gecommitteerde. Alleen als zij er niet gezamenlijk uitkomen (ook niet na interventie door hun schoolbesturen) komt een derde corrector in beeld. Het is de rector die vervolgens op basis van die score en de omzettingstabel het cijfer vast stelt. Dat laatste is een ‘gebonden’ bevoegdheid, waarbij de rector dus geen beleidsvrijheid heeft. Er geldt geen specifieke geschillenregeling. De Inspectie oppert in haar Handreiking om de examinator en gecommitteerde nogmaals naar de score te kijken, en de (al dan niet aangepaste) score te motiveren.
Ondersteuning
De samenleving juridiseert. Die juridisering raakt ook het onderwijs. Ouders en leerlingen stellen zich sneller op als ‘consument’, zich bewust van hun rechten en belangen. Van scholen vraagt dat om zorgvuldig de (eigen) procedures te volgen en beslissingen goed te communiceren en waar mogelijk te motiveren. De advocaten van BLC-Onderwijsadvocaten kunnen scholen daarin met hun onderwijsrechtelijke expertise en ervaring adviseren en bijstaan.